368
16 November 1912.
De heer VAN DEN BRINK vereenigt zich met
de zienswijze van den heer Smits. Indien wettelijke
bezwaren in den weg staan, om den directeur in
eene vergadering toe te laten, dan moet men hem
daartoe in eene bijeenkomst in de gelegenheid
stellen.
In de vorige vergadering heeft spreker inlichtingen
gevraagd, naar aanleiding van een ingezonden stuk
in het Dagblad van Noordbrabant, onderteekend met
no. 22. Enkele punten daarvan werden nog onder
streept door den heer Lijdsman. Het bleek toen,
dat de voorzitter geen voldoend antwoord kon geven,
hetgeen ook niet gevorderd kan worden, omdat het
louter punten van technischen aard betroffen.
Als men nu ziet, dat de directeur vraagt, om de
noodige inlichtingen aan den raad te mogen geven,
dan noemt spreker dat flink en een ferm optreden
van den directeur. Het bewijst, dat hij sterk staat
tegenover de kritiek, die wellicht haar oorsprong
vindt in hetgeen men zou kunnen noemen de Bre-
dasche gemoedelijkheid.
Wat nu betreft de wettelijke bezwaren, dat de
raad uitsluitend bestaat uit raadsleden en deze in
eene vergadering alleen het woord mogen voeren,
wijst spreker erop, dat toch ook in de Kamer de
Minister, bij de verdediging van een wetsvoorstel,
meermalen wordt bijgestaan door een regeerings-
commissaris.
De voorzitter alleen verleent het woord, maar hij
zou het ook aan den directeur kunnen verleenen.
Dat het niet collegiaal zou zijn tegenover den raad,
daarin ziet spreker geen bezwaar. Burgemeester en
wethouders moeten hierbij toch in hoofdzaak steu
nen op het technisch beleid van den diiecteur.
Spreker meent dan ook, dat aan den directeur