16 November 1912.
369
gelegenheid moet worden gegeven, om zich te kun
nen verdedigen. Desnoods zou de directeur zelf eene
openbare bijeenkomst kunnen beleggen, waarin hij
de toepassing der Bredasche bouwverordening ter
sprake bracht. Mits tegen een matig entrée zou de
S. D. A. P. wel bereid bevonden worden eene zooda
nige openbare vergadering uit te schrijven.
Spreker huldigt het ferme optreden van den direc
teur en zou derhalve gaarne zien, dat zijn verzoek
werd ingewilligd.
De heer VAN HULTEN, sluit zich aan bij den
heer Smits. De aanhef van het prae-advies van bur
gemeester en wethouders acht spreker niet erg ge
lukkig. Men had den directeur wel wat zachter
kunnen behandelen.
De vraag is intusschen, zijn er redenen, om aan
het verzoek te voldoen.
In de vorige vergadering is door den heer Lijds-
man medegedeeld, dat ook de heeren de Wolf en Mol
de toepassing der bouwverordening wel wat streng
vinden. Als nu de ondergeschikten op die manier
critiek uitoefenen op de handelingen van hun supe
rieur, dan is dit alleen genoeg voor den directeur,
om zich gegriefd te voelen.
Het ergste is echter, wat burgemeester en wet
houders aan het slot van hun prae-advies mededeelen,
dat de beslissing over de vraag of, en zoo ja, op
welke wijze de verlangde inlichtingen zullen worden
verstrekt, tot de bevoegdheid van dat college behoort.
Het wil spreker voorkomen, dat dit in strijd is fnet
art. 183 der gemeentewet en een aanslag op/ket-
'rooht van den raad. Tot staving van zijne opinie,
wijst spreker op hetgeen professor Oppenheim in zijn
werk over „Gemeenterecht" zegt, dat de raad het
f 7