16 November 1912. 373
zich vereenigen met die sprekers, die den directeur
in de gelegenheid willen stellen, de noodige inlich
tingen persoonlijk te komen verschaffen. Spreker
wijst erop, dat de heer van Veen een man is, die
eene hooge betrekking bekleedt en in wien men veel
vertrouwen heeft te stellen. Als men nu nagaat,
op welke wijze de directeur in zijn optreden wordt
beoordeeld, kan spreker zich levendig voorstellen,
dat deze zich wil verantwoorden tegenover alle grieven,
die terecht of ten onrechte worden geuit.
Wat nu betreft het prae-advies, meent spreker,
dat burgemeester en wethouders in hunne opvatting
gegaan zijn buiten de schreef.
Spreker zal daarover niet breedvoerig uitwijden,
doch wil zich alleen beroepen op art. 183 der ge
meentewet en tevens wijzen op art. 6 der instructie
van den directeur, waarin o.a. vermeld staat, dat hij
verplicht is den raad alle inlichtingen te geven,
omtrent de werken en bedrijven onder zijn beheer.
Aan het slot van het prae-advies wordt gelezen,
dat bij ons dat is bij burgemeester en wethouders
de beslissing behoort over de vraag of, en zoo ja,
op welke wijze de door den raad verlangde inlich
tingen zullen worden gegeven.
Deze opvatting strookt geenszins met de bevoegd
heid, welke krachtens de gemeentewet aan den raad
toekomt, om alle inlichtingen te vragen, die hij
noodig acht en met hetgeen verder in de instructie
van den directeur is bepaald. Meer zal spreker daar
over thans niet zeggen, doch alleen als zijne meening
te kennen geven, dat men niet op den goeden weg
is, door den directeur niet in de gelegenheid te stellen
de gewenschte inlichtingen te verschaffen, ook met
het oog op het prestige van dien ambtenaar.