16 November 1912.
375
raadsleden met een kluitje in 't riet worden gestuurd,
is onjuist. Als de raadsleden met behoorlijk gefor
muleerde vragen voor den dag komen, zullen bur
gemeester en wethouders daarop ook een behoorlijk
antwoord geven, zij het niet aanstonds, dan toch in
eene volgende vergadering.
Dat de heer Lijdsman heeft getracht van onder
geschikte ambtenaren critiek uit te lokken op de
handelingen van den directeur, is geheel verkeerd.
De heer Lijdsman had zich niet tot die ambtenaren
moeten wenden, maar tot burgemeester en wet
houders.
Overigens achten burgemeester en wethouders het
niet alleen ongewenscht, maar ook onmogelijk, om
den directeur in den raad het woord te laten voeren
en speciaal in eene openbare vergadering. Het woord
voeren in eene besloten vergadering heeft voor den
directeur geen waarde en daarmede bereikt hij zijn
doel niet. Willen de leden onderling eene bijeenkomst
houden met den directeur, dat is eene zaak, die
burgemeester en wethouders niet aangaat.
De directeur geniet het volle vertrouwen van bur
gemeester en wethouders. Spreker wil aannemen, dat
hij zich door het anoniem courantengeschrijf gegriefd
acht, maar de directeur zou verstandig handelen, zich
daarvan niets aan te trekken. Spreker zelf doet het
ook niet.
Ten slotte waarschuwt spreker ervoor, dat men
zich niet op den weg moet begeven, om een amb
tenaar in den raad toe te laten, ten einde zich te
verdedigen. Dat is een gevaarlijk standpunt. Als men
den een toelaat, zal men den ander niet kunnen
weigeren.
De heer LIJDSMAN betoogt, dat hij volstrekt