378 16 November 1912. De voorzitter handhaaft zijn opinie, dat het onwettig en formeel onmogelijk is, een niet-raadslid in eene vergadering van den raad het woord te laten voeren. De heer Lijdsman moge niet de bedoeling hebben gehad, critiek uit te lokken over het beleid van den directeur, maar hij heeft aan ondergeschikte ambtenaren toch afgevraagd, boe zij over hun chef denken. En nu gaat het niet aan in eene vergade ring een debat te voeren tusschen de leden van een souverein bestuur en een daaraan ondergeschikt ambtenaar. De heer ROMBOUTS heeft het sinds langen tijd betreurd, dat er bijna geen enkele vergadering voorbij gaat, zonder dat er rauwelings vragen aan het dage lij ksch bestuur worden gesteld. Als er vragen gedaan moeten worden, dan dient elk lid die vragen schrif telijk in te dienen en nauwkeurig te preciseeren, wat hij wil. Dan krijgt de raad de inlichtingen, die hij noodig heeft. Spreker hoopt, dat de leden zich daar naar in het vervolg zullen gedragen. Als de heer Lijdsman zijne vragen behoorlijk had gepreciseerd, zouden burgemeester en wethouders het antwoord niet schuldig blijven. Spreker acht het verkeerd voor den raad en ook verkeerd voor den persoon van den directeur, dat deze in den raad het woord zal voeren. Juist, omdat burgemeester en wethouders de hoogste achting koesteren voor den heer van Veen, hebben zij ge meend het verzoek niet te moeten inwilligen. Spreker hoopt dan ook, dat de raad met het prae- advies zal medegaan. De heer A. F. SMITS zegt, dat hij thans zal stemmen voor het prae-advies, omdat hij tot zijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 378