IU-
29 November 1912. 397
kan geen toezegging doen, dat hij op het gesprokene
zal antwoorden, nu het afdeelingsverslag daarvan
niets inhoudt. Dit verwondert hem zelfs, wijl de heer
van den Brink zelf rapporteur is geweest.
De heer VAN DEN BRINK zegt, dat hij is afge
gaan op de mededeeling van den heer Rombouts.
De voorzitter, alsnu de heeren van Hulten
en Merkelbach van Enkhuizen beantwoordende,
kan zich vereenigen met de opmerking van den heer
Staal. Er wordt hier aan het station inderdaad veel
aangevoerd, dat niet voor Breda bestemd is. Dat
geldt niet alleen voor de suikerfabriek, maar voor
verschillende andere fabrieken, buiten Breda gevestigd.
Wat de opmerking in het verslag van de kamer
van koophandel betreft, dit is spreker nog altijd niet
duidelijk. In ieder geval is er eene contradictie in
beide uitdrukkingen van het verslag.
Spreker herhaalt intusschen, dat het zeer moeielijk
is voor de gemeente, om hier geschikte terreinen te
krijgen voor industriëele doeleinden. Dat komt, wijl
alle beschikbare gronden aan den domeinen toebe-
hooren. De terreinen aan de Academiesingel zijn
indertijd expres verkocht in groote kavels, ten einde
de industrie gelegenheid te geven, aldaar gronden
machtig te worden. Alleen de heer Vriens heeft
toen enkele perceelen gekocht, waarop voor een ge
deelte woningen zijn gebouwd en de rest voor zijn
bedrijf is behouden.
Spreker twijfelt er niet aan, of het Domeinbestuur
wil bij de verkaveling ook wel rekening houden met
de industrie, maar de perceelen worden niet gegund,
als de koopsom niet eene zekere raming nabij komt.
Verder kan spreker moeielijk aannemen, dat de
industriëelen hier grond zouden willen koopen, waar