29 November 1912.
405
vraagt, of dit de zienswijze is van het geheele college
en de heer Scheltus dus van opinie is veranderd.
De heer SCHELTUS zegt, dat door hem in het
college op dezelfde motieven, welke voor verhooging
pleiten, is gewezen als in de afdeeling. Ook thans
nog is spreker van meening, dat de bezoldiging
niet geëvenredigd is aan de te vervullen werkzaam
heden. Nu zal de raad het wellicht min of meer
vreemd vinden, dat spreker, als persoonlijk belang
hebbende, eene verhooging der bezoldiging bepleit.
Doch ieder lid zal wel begrijpen, dat sprekers tijd
bijna is afgeloopen, zoodat hij niet spreekt voor
zich zelf, maar voor zijn opvolger. De vermeerdering
der werkzaamheden is echter van dien aard, dat
eene verhooging alleszins gerechtvaardigd is.
De heer VAN HULTEN doet het voorstel, om het
salaris der wethouders te verhoogen. Bij de verhoo
ging der jaarwedden van den burgemeester en den
secretaris is ook gewezen op de toeneming der werk
zaamheden. Spreker schat de werkzaamheden, aan
het ambt van wethouder verbonden, op 1U van die
van den burgemeester en stelt mitsdien voor de
jaarwedden te brengen op f 1000,
De voorzitter zegt, dat hij, in verband hier
mede, heeft nagegaan de salarissen der wethouders
in andere plaatsen. In 's-Hertogenbosch en Tilburg,
plaatsen die grooter zijn dan Breda, bedraagt de
wedde f 800,Hier geniet een der wethouders
bovendien f 800,als ambtenaar van den burge
lijken stand. Deze zou dus, bij eventueele verhooging
tot f 1000,eene bezoldiging genieten van f1300,
In vele andere plaatsen worden de functiën onder
de wethouders verdeeld. Dat is hier niet het geval.