416 29 November 1912.
Men moet de taak der onderwijzers niet licht schatten.
Spreker zou derhalve het salaris zoodanig geregeld
willen zien, dat na de 7 periodieke verhoogingen,
nog 2 verhoogingen om de 2 jaar werden ingelegd
en dat ook nog 2 tweejaarlijksche verhoogingen boven
de 20 dienstjaren werden toegekend, zoodat een onder
wijzer met hoofdakte en 24 dienstjaren een maximum
salaris zal genieten van f 1500,Dat is toch
waarlijk niet te veel. Spreker maakt er een voor
stel van.
De voorzitter meent, dat het niet aangaat, om
zoo maar voetstoots de salarisverordening te wijzigen.
De weg is, om eene motie in te dienen, waarbij
burgemeester en wethouders worden uitgenoodigd
een voorstel tot wijziging der verordening bij den
raad in te dienen.
De heer VAN HULTEN zegt, dat hem in het
antwoord van burgemeester en wethouders heeft
getroffen, dat eene eventueele wetswijziging voor de
gemeentefinanciën onaangename verrassingen zou kun
nen teweegbrengen. Als de regeering het minimum
gaat verhoogen, kan dit slechts tengevolge hebben
vermeerdering van het rijkssubsidie. Spreker kan dus
niet inzien, dat daaruit onaangename verrassingen voor
de gemeente kunnen voortspruiten, wel aangename.
Verder begrijpt spreker niet, dat burgemeester
en wethouders afgaan op een gewoon couranten
berichtje. Het is dus volstrekt niet zeker, dat het
wetsontwerp reeds het departement van Binnenlansche
Zaken heeft verlaten en evenmin, of dit wetsontwerp
nog vóór de verkiezingen in 1913 in het staatsblad
zal verschijnen. Als men van verrassingen spreekt,
zou spreker eerder denken aan stembusverrassingen
in 1913.