29 November 1912.
417
De heer VAN DEN BRINK zegt, dat hij met
warmte het voorstel van den heer Teychiné onder
steunt.
De heer BLOEMARTS herinnert aan de totstand
koming der verordening in 1908. Toen is wel degelijk
ingezien, dat er eene gaping was in de periodieke
verhoogingen, doch men is, om practische redenen,
ervoor gezwicht om daarin verandering te brengen.
Men begreep toen ook, dat het niet billijk was, dat
er eene stagnatie kwam in de periodieke verhoo
gingen, maar dat zou de gemeente op heel wat
duizende guldens zijn komen te staan.
Intusschen komt het spreker niet wenschelijk
voor, thans eene principieele beslissing te nemen
en bij een gewoon voorstel de verordening te wijzigen.
Hoogstens kan de raad eene motie aannemen, om
de zaak weer aan de orde te stellen, waarna het
advies van de commissie van toezicht op het lager
onderwijs kan worden ingewonnen en burgemeester
en wethouders daarover rapport kunnen uitbrengen.
Spreker onderschrijft ook, dat de sprong tusschen
de laatste en de voorlaatste periodieke verhooging
te groot is en gevoelt er ook wel iets voor, om de
traktementen te verhoogen. Daarom wil spreker den
heer Teychiné in overweging geven, om eene motie
in te dienen, waarbij de wenschelijkheid wordt uit
gesproken, dat de verordening in den geest, als
door hem is voorgesteld, zal worden herzien.
De heer TEYCHINÉ wijzigt zijn voorstel in den
zin, als door den heer Bloemarts is aangegeven.
Spreker bepleit nader de wenschelijkheid eener salaris
verbetering, daarbij wijzende op verschillende andere
kleinere gemeenten, alwaar het maximum hooger is
dan te Breda.