29 November 1912.
419
ook zwaarder en men jaagt er op den duur de
belastingbetalers mede de stad uit.
Veertig jaar geleden, in 1872, bedroeg het salaris
van een onderwijzer aan de armenscholen slechts
f 350,Thans kan ieder onderwijzer zonder hoofd
akte opklimmen tot f 1000,— en met hoofdakte
tot f 1300,
De heer TEYCHINÉ zegt, dat er volstrekt geen
sprake van is, om zich aangenaam te maken. Dat
vroeger de salarissen minder waren, is geen reden
om die thans niet te verhoogen. Toen was alles
minder. Spreker is bij het voorstel alleen geleid door
de gedachte aan het werk, dat de onderwijzers
verrichten. Er wordt van hunne werkkracht veel
gevorderd.
De heer ROMBOUTS wijst er nog op, dat er 12
onderwijzers zijn met een salaris van f 1500,1
van f 1600,— en 1 van f 1700,
De heer TEYCHINÉ vindt dat niet te veel voor
een onderwijzer met 20 dienstjaren.
De heer VAN DEN BRINK moet opkomen tegen
de uitdrukking van den heer Rombouts, dat het
prettig is, als men zich aangenaam kan maken.
Spreker beschouwt dit als eene insinuatie. Dat in
1872 de salarissen zoo gering waren, zegt niets.
Dat waren toen barbaarsche toestanden.
De voorzitter wijst erop, dat de heer Rombouts
volstrekt niet heeft willen insinueeren. Dat er on
aangename verrassingen kunnen komen bij eene
eventueele wetswijziging is volstrekt niet uitgesloten.
Dat zou kunnen bestaan in een kindertoeslag, die
de gemeente dan nog boven het salaris zou moeten
uitkeeren.