u
29 November 1912. 421
De heer VAN DEN BRINK wijst erop, dat het
hier betreft den post voor belooningen en eereblijken
aan leerlingen van bijzondere scholen. Spreker herinnert
hierbij aan de verkiezingsdagen van 1911, toen van
ultramontaansche zijde aan de candidaat-raadsleden
de eisch werd gesteld, dat zij zouden ijveren voor
het bijzonder onderwijs. De candidaten, die het
program niet wilden onderteekenen, werden niet
meer als katholieken beschouwd. Deze beweging
werd ingeluid in het Dagblad van Noord-Brabant
door ingezonden artikelen van zekeren Ruisberg,
welke artikelen gingen in de echte ultramontaansche
richting.
De heer Antoon Smits is toen gekomen met een
voorstel, waardoor de eerste stap in die richting
werd gezet en welk voorstel door den raad werd
aangenomen.
In zijn adres aan de Koningin om vernietiging
van dit besluit, heeft spreker erop gewezen, hoe
indertijd door den minister Mackay in de Kamer
was verklaard, dat het de bedoeling is van art. 3
der wet op het lager onderwijs, waarbij de sub-
sidieering van bijzondere scholen van gemeentewege
is verboden, om den schoolstrijd te houden buiten
de gemeentepolitiek.
Waar hier aangenomen is het beginsel om het
bijzonder onderwijs te bevoordeelen, is dit besluit in
strijd met art. 3 der wet op het lager onderwijs.
Spreker blijft dus deze toelage beschouwen als
onwettig en in strijd met de wet en ook de meer
derheid van den raad was het ten slotte hiermede
eens. Eene formeele uitspraak van de regeering
bestaat er niet. Alleen heeft de minister te kennen
gegeven, dat er geen termen bestonden, om thans
tusschenbeide te komen.