29 November 1912. 433 De voorzitter, dezen post nader toelichtende, doet voorlezing van een rapport van den directeur der openbare werken en bedrijven, waaruit blijkt, dat er ruim 80 palen zijn verrot of geknakt, zoodat het hoog noodig is ten spoedigste tot de vernieuwing over te gaan. De heer LIJDSMAN was aanvankelijk von meening, dat vernieuwing niet noodzakelijk was, maar dat volstaan kon worden met eenige reparatie. Nu echter uit het rapport van den directeur de noodzakelijkheid blijkt, wil spreker zich daarbij neerleggen. Alleen spijt het hem, dat de beschoeiing zal worden gemaakt van ijzeren palen en platen van beton. Liever had spreker gezien een gemetselden muur, zooals aan de overzijde van het water. De voorzitter zegt, dat aan die zijde niet zooveel gelost en geladen wordt als aan den overkant. De heer LIJDSMAN beweert, dat in den laatsten tijd ook aan die zijde veel gelost wordt. De heer VAN KEPPEL meent, dat de meeste raadsleden wel verrast zullen geweest zijn, toen zij dezen post op de begrooting zagen. Naar het uiter lijk is de beschoeiing nog in goeden staat en is niet te zien, dat de palen sporen van verrotting dragen. Spreker wil gaarne aannemen, dat er hier en daar palen bij zijn, die tusschen water en wind sporen van verrotting vertoonen, doch het geheel staat er nog goed bij. In de straat is ook geene verzinking waar te nemen, hetgeen wel het geval zou zijn, als de beschoeiing werkelijk slecht was. Het antwoord op de gedane bemerking kan spreker dan ook niet geheel bevredigen. Spreker geeft toe, dat vroeg of

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 433