liA- 462 21 December 1612. „hen die zich voor dergelijke betrekkingen laten „vinden, als verzorgers van ouden van dagen. „Maar mijnheer de voorzitter, het is ook niet „uitgesloten, dat menschen die voor een liefdadig „doel werken, zich door hun vurigen ijver wel eens „overtreffen en het goede van de zaak hiermede „voorbijstreven. „Ik hoop daarom, dat het geacht college van „regenten na mijne uiteenzetting nog tot inzicht zal „komen, de voorgestelde wijziging in het welbegre pen belang der verpleegden zelve wat billijker te „behandelen, of liever een andere wijze te zoeken, „om fondsen te stichten voor het beoogde doel. „De memorie van toelichting zegt: „Bij herhaling is het gebleken, dat de gelden uit „pensioen, arbeid of anderen hoofde genoten, maar „al te dikwijls besteed worden aan ongewenschte „uitgaven, en wel voornamelijk aan het misbruik „maken van sterken drank. „Zie mijnheer de voorzitter, dit laatste is een „treurig feit, maar juist dit gebrek alleen moet prin- „cipieel behandeld worden, wat hier aan te doen. „Onnoodig voor mij, om hierin de heeren regenten „voor te lichten; de middelen daartoe zijn reeds in de „toelichting genoemd; maar mag die zoogenaamde „straf toegepast worden op allen, ook op de goede „verpleegden, op wiens gedrag niets of weinig valt „aan te merken? „Ik meen ten genoegen van' heeren regenten te „kunnen beweren, dat het overgroot gedeelte der „verpleegden nog goed is; daar zijn er verscheidenen „bij, die met gekromden rug nog gaan werken en „met hun loon nog onderstand verleenen aan kinde pen, kleinkinderen, aan een ongelukkigen broer of „zuster; hoeveel zijn er niet, die hun karig loon zelf

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 462