Hr
464 21 December 1912.
niet eens. Spreker vindt het betreurenswaardig, dat
dergelijke maatregelen in het belang der verpleegden
moeten genomen worden. Het voorstel is volstrekt niet
ongemotiveerd. Er zijn verpleegden, die nog den
ganschen dag uit werken gaan en daardoor de plaats
innemen, die jonge, flinke krachten zouden kunnen
bezetten. Bekend is het, dat verschillenden misbruik
maken van de verdiensten, zoodat de maatregel
alleszins billijk is te achten.
Spreker vindt het een groot bezwaar, dat het
Oude-mannenhuis voorkomt op de lijst der instel
lingen van weldadigheid. Om voor eene opname
in dat gesticht in aanmerking te kunnen komen,
mag men nooit van eene arm en-instelling hebben
getrokken. Zelfs kan iemand als belooning voor
burgerdeugd daarin opgenomen worden.
Dat de gepensionneerden een deel van hun pen
sioen moeten afstaan, is billijk. Evenzoo is het
te billijken, dat ook de andere verpleegden een deel
van hunne verdiensten aan het gesticht afdragen.
Maar als het zoover komt, dat de verpleegden zelf
gaan bijdragen in een fonds ter uitbreiding van het
gesticht, dan mag het Oude-mannenhuis niet langer
eene armen-instelling zijn en behoort het van de
lijst der instellingen van weldadigheid te worden
geschrapt. Intusschen steunt spreker ten zeerste
den voorgestelden maatregel.
De heer J. M. INGENHOUSZ is eenigszins ver
wonderd over het betoog van den heer Smits. Spreker
kan hierbij de verzekering geven, dat regenten
niet ondoordacht hebben gehandeld en den voorge
stelden maatregel achten in het welbegrepen belang
der verpleegden. Spreker is er van overtuigd, dat
de heer Smits, van wien het bekend is, dat hij