21 December 1912. 465 zooveel gevoelt voor de moraliteit der verpleeg den, niet met den waren toestand op de hoogte is. Anders zou hij zoo niet spreken. Het zou spreker dan ook niet moeielijk vallen, om door het aanhalen van enkele feiten, den heer Smits spoedig tot andere gedachten te brengen. De bewering, dat de verpleegden moeten werken om te kunnen voorzien in hunne bovenkleeding, is niet juist. In den regel zijn zij behoorlijk van bovenkleeding voorzien, als zij in het gesticht worden opgenomen en zij dragen die kleeding gewoonlijk tot hun dood. Meerdere fondsen, ook voor het onderhoud van het gesticht, zijn beslist noodzakelijk. Dat er een onbillijke toestand bestaat, blijkt wel hieruit, dat de gepensionneerden een deel van hun pensioen moeten afstaan, terwijl anderen niets van hunne verdiensten aan het gesticht afdragen. De armenwet laat echter toe, dat de kosten van ver pleging in gestichten op de inkomsten der ver pleegden kunnen worden verhaald. Wat kan er dus tegen zijn, dat de verpleegden in hun eigen belang, een deel van hunne inkomsten aan het ge sticht afdragen. Bovendien is de toestand van het gebouw van dien aard, dat er beslist verandering en verbetering moet komen. Er moet verbouwd worden en wel vrij spoedig. Het gebouw is oud en zeer onprac- tisch ingericht. Men heeft het wel eens genoemd een moordkuil. Nu is er nog wel een beroep te doen op liefdadige stadgenooten, maar als deze niets voor de uitbreiding willen bijdragen, zou de slotsom zijn, dat het bestuur verplicht was het aantal verpleegden te verminderen, om zoodoende een bedrag te reserveeren, noodig voor de verbouwing. i

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 465