468 21 December 1912. „De directeur der openbare werken en bedrijven, „wiens zaakkundige beschouwingen wij overigens „gaarne allen lof toebrengen, heeft bij de beoor- deeling van deze voorschot-aanvrage ook den bouw „op zich zelf beschouwd, meer in het bijzonder wat „betreft de bouwwijze, de woningen en de plannen „in hunne details en uit een esthetisch oogpunt. „Ter voorkoming van misverstand wenschen wij „te doen opmerken, dat de beoordeeling van de „bouwplannen tot de competentie van burgemeester „en wethouders behoort, op grond van de bepalingen „der bouwverordening in verband met art. 5 der „woningwet. „Bij de beoordeeling van deze voorschot-aanvrage „door den raad komt derhalve enkel te pas de „overweging of aanbouw van nieuwe woningen in „het belang der volkshuisvesting noodzakelijk is, en „zoo ja, of door den voorgestelden bouw in de be hoefte zal worden voorzien en eindelijk, of de „gemeente door het verleen en van het voorschot „geen risico zal beloopen. „Deze vragen zijn in het rapport van den directeur „zoo uitvoerig behandeld en beoordeeld, dat wij „daaraan niets hebben toe te voegen en wij ons „volkomen met die beschouwingen kunnen vereenigen. „Wij aarzelen derhalve niet, U voor te stellen „het door de N. V. „Volkshuisvesting" gevraagde „voorschot te verleenen onder de voorwaarden, „genoemd in het door den directeur der openbare „werken en bedrijven bij zijn rapport overgelegd „ontwerp-besluit, echter met deze afwijking, dat „sub 1 der voorwaarden worden gelezen als volgt: ,,„lo. dat bij de uitvoering van het werk moet „„worden voldaan aan devoorwaarden, welke door „„burgemeester en wethouders uit een oogpunt van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 468