16 Maart 1912. 91 „Onder aanbieding van het voorstel van uw „medelid den heer F. C. J. van Hulten, betreffende „de instelling eener commissie voor sociale aangelegen heden, hebben wij de eer u mede te deelen, dat „wij ons met het oog op art. 54 gemeentewet aller eerst de vraag hebben gesteld, welke soort van „commissie in het voorstel bedoeld wordt en wij zijn „daarbij vooral ook door den inhoud der bijgevoegde „ontwerp-verordening tot de conclusie gekomen, dat „de in te stellen commissie zou zijn eene commissie „van bijstand, als bedoeld in het 2e lid van voor- „meld wetsartikel. Wij moeten daarom al dadelijk „opmerken, dat dergelijke commissie alleen kan worden „ingesteld op voordracht van ons college. „Op de tweede plaats hebben wij ons afgevraagd „wat onder „sociale aangelegenheden" moet worden „verstaan. Daaronder vallen o.i. ook onderwijs, hygiene, „woningbouw enz. ja bijna alle gemeentelijke aange legenheden omdat aan bijna elke zaak iets is, wat „de gemeenschap raakt, eene sociale zijde heeft. „Voor verschillende zaken bestaan reeds bijstands- commissies. Wordt daarnaast nu nog eene tweede „commissie ingesteld, dan voorzien wij dikwijls wrij ving met bestaande commissien en als gevolg meer- malen verwarring en zeker vertraging in de behande ling van zaken. Het is bovendien van zelf sprekend, „dat er van het doen van zelfstandige voorstellen „door die commissie aan uwe vergadering geen „sprake kan zijn, omdat ons college dergelijke „voorstellen vooraf zal hebben te onderzoeken en te „beoordeelen, waarbij niet alleen de sociale kant der „onderwerpelijke zaak, maar de geheele zaak naar „alle zijden en in verband met het geheele bestel „der gemeente-bemoeiing moet worden bezien. Hiertoe „achten wij alleen in staat het dagelijksch bestuur

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 91