92
1(5 Maart 1912.
„der gemeente met zijne commissies van bijstand
„dat alleen is van meer nabij bekend met alle ge
meentelijke aangelegenheden en kan beschikken
„over de noodige voorlichting ook op sociaal gebied.
„Wij verwachten van de instelling eener dergelijke
„commissie geen heil, omdat wij de behoefte daaraan
„nog nimmer hebben gevoeld, doch daarentegen wel
„gevaar voor verwarring en vertraging in de behan
deling van verschillende onderwerpen.
„Voor zoover wij hebben kunnen nagaan bestaat
„eene zoodanige commissie in ons land alleen te
„Maastricht en heeft die nog slechts eenmaal advies
„uitgebracht. Onder mededeeling dat van ons geen
„voorstel tot instelling eener dergelijke commissie
„is te wachten, hebben wij de eer u te ad viseer en
„het voorstel niet aan te nemen."
De voorzitter stelt dit punt aan de orde.
De heer VAN HULTEN zegt, dat het hem niet
verwonderd heeft, dat burgemeester en wethouders
een afwijzend prae-advies hebben uitgebracht, maar
hij had niet verwacht- dat burgemeester en wethou
ders zich daarbij op een verkeerd standpunt zouden
plaatsen, door te beweren, dat de voordracht tot
instelling eener commissie, zooals spreker heeft voor
gesteld, zou moeten uitgaan van burgemeester en
wethouders zelf.
Burgemeester en wethouders beroepen zich daarbij
op het tweede lid van art. 54 der gemeentewet.
Spreker beroept zich echter op het eerste lid van
dat artikel, waarin staat, dat de raad vaste com-
missiën zijner leden kan belasten met de voorberei
ding van hetgeen, waarover hij heeft te besluiten.