5 April 1913. 101 gemeente moet worden ontzegd. Spreker zal dus tegen het voorstel stemmen. De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN, zich aansluitende bij het rechtskundig advies, wijst er op, dat volgens art. 143 der gemeentewet de raad be oordeelt en beslist, of vanwege de gemeente een rechtsgeding zal gevoerd worden en dat dus die be slissing niet aan burgemeester en wethouders behoort. Spreker vraagt, of het niet mogelijk is, zooals ook de rechtskundige adviseur aangeeft, om enkele ge vallen bij elkander te nemen en dan eens of tweemaal per jaar tot het voeren van een rechtsgeding te besluiten. De voorzitter antwoordt hierop, dat het geens zins de bedoeling is, om de beslissing aan den raad te onttrekken. Alleen willen burgemeester en wet houders trachten van gedeputeerde staten eene door- loopende machtiging te verkrijgen, ten einde niet voor elk speciaal geval een rechtskundig advies noodig te hebben. Dan zou er telkens nog geld bij moeten. De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN ver klaart, zich thans wel met het voorstel te kunnen vereenigen. De heer BLOEMARTS handhaaft zijne bezwaren en is van meening, dat, al mogen de feiten volkomen identiek zijn, toch voor ieder rechtsgeding een afzon derlijk rechtskundig advies noodig is. Voor de gemeente zal eene gerechtelijke vervolging van nalatige betalers in dat geval wel niet veel geldelijk voordeel opleveren, maar toch moet spreker uit een juridiek oogpunt aan zoo'n besluit de voorkeur geven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 101