108 5 April 1913. dat de Mastboschtram reeds maanden geleden ver lenging van concessie heeft aangevraagd. Misschien gaat de heer van Hulten af op zeker geschrijf, dat eenigen indruk heeft gemaakt en waaraan, wie weet, welke baatzuchtige belangen verbonden zijn. De heer VAN HULTEN betwist, dat de leden van den raad eerst inlichtingen moeten vragen. Burge meester en wethouders hadden die moeten geven. De voorzitter zegt, dat alle stukken op de leeskamer ter visie liggen en kan er nog aan toe voegen, dat alle adviezen van de tramcommissie met algemeene stemmen zijn vastgesteld. De motie van den heer VAN HULTEN wordt niet ondersteund en kan alzoo geen punt van be handeling uitmaken. De heer SASSEN herhaalt alsnu zijn verzoek, om de zaak aan te houden, op dat eerst betere inlichtingen verkregen worden. De voorzitter zegt, dat daartegen absoluut bezwaren bestaan. De zaak is urgent, zoodat spreker op de behandeling moet blijven aandringen. De heer BLOEMARTS moet verklaren, dat er op dit oogenblik eene zekere stemming in den raad heerscht tegen het voorstel van burgemeester en wet houders, die hij niet begrijpt. De heer van Hulten heeft zelf gezegd, dat de tramkwestie al drie jaar hangende is. De raad heeft toen eene commissie benoemd, aan welke hij zijn vertrouwen schonk. Dat de commissie niet vroeger iets van zich heeft laten hoor en, is aan verschillende oorzaken toe te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 108