114
5 April 1913.
35. De heer VAN KEPPEL, alsnu het woord
gevraagd en verkregen hebbende, zegt, dat hij tot
zijn leedwezen heeft gezien, dat er dezer dagen op
enkele punten van de stad aanplakborden zijn geplaatst,
die een allertreurigst effect maken. Vooral nu de
stad zich aangordt, om, met het oog op het jubeljaar,
netjes voor den dag te komen, moet spreker er op
wijzen, dat dergelijke reclameborden zeer ontsierend
zijn. Als men nagaat, wat de vereeniging „Heem
schut" doet voor het behoud van het natuurschoon,
dan hoopt spreker, dat ook burgemeester en wethou
ders daarmede rekening zullen willen houden.
Spreker wil aannemen, dat burgemeester en wet
houders zijn gezwicht voor een aanlokkelijk aanbod,
doch het zou hem leed doen, indien daarmede een
precedent was gesteld. Er is dezen zomer nog eene
belangrijke tentoonstelling te wachten en hetgeen
thans aan vreemden is toegestaan, zal men bezwaarlijk
aan ingezetenen kunnen weigeren. Spreker geeft
derhalve in overweging, dat burgemeester en wet
houders dergelijke reclamemiddelen voortaan zullen
weigeren.
De voorzitter zegt, dat thans aan de verfraaiing
niets is tekort gedaan, maar dat burgemeester en
wethouders met de opmerking gaarne rekening
zullen houden.
36. De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN
vraagt, of er geen gelegenheid bestaat, om een
einde te maken aan de nachtelijke omzwervingen
van een idioot, waarvan dezer dagen in de nieuws
bladen werd gemeld, dat hij den nacht in eene
schuur had doorgebracht en daar blijkbaar op on
voorzichtige wijze met lucifers had omgegaan. Spreker
acht dit voor de veiligheid zeer gevaarlijk.