158
21 Juni 1918.
voor, dat die heeren niet zoo goed op de hoogte zijn
van de belangen van handel en industrie, den heer
Fr. Smits uitgezonderd, als de personen, die spreker
op het oog heeft. Behalve den heer Fr. Smits zou
spreker daarvoor nog in aanmerking willen brengen
den heer Merkelbach van Enkhuizen, voorzitter der
Kamer van Koophandel en Fabrieken, en den heer
van Groenendael, een bekend industrieel. Deze
leden acht spreker beter tot oordeelen bevoegd dan
den heer Bloemarts, die door den aard van zijn
ambt weinig met industrie te maken heeft.
Verder zou spreker het zeer wenschelijk achten,
dat door de commissie van het op die bijeenkomst
verhandelde een schriftelijk verslag aan den raad
werd uitgebracht.
De voorzitter wijst erop, dat de commissie
indertijd is samengesteld met het oog op de elec-
triciteitsvoorziening. Men heeft haar commissie voor
de tramzaken genoemd met het oog op het daar
mede samenhangend tramvraagstuk. Maar in wer
kelijkheid is de commissie in het leven geroepen in
verband met het oprichten eener electrische centrale,
het electrisch trambedrijf en alles wat daarmede
samenhangt. De heer Bloemarts heeft daarin zitting
in hoedanigheid van jurist. En als zoodanig zal hij
ook met betrekking tot de electriciteitsvoorziening
der provincie goede diensten kunnen bewijzen, want
aan het contract met de provincie zitten heel wat
juridische haken en oogen vast.
Spreker ziet er geen bezwaar in, dat de raad
andere leden aanwijst, maar moet er toch de aan
dacht op vestigen, dat geen van allen technici zijn,
zoodat de raad in ieder geval zijn licht zal moeten
opsteken bij een technicus buiten den raad.