26 Juli 1913. 199 De heer VAN HULTEN vindt de voorgestelde verhooging van het inkoomgeld der broeders onge motiveerd. Uit de rekening van het oude-mannen- huis, zooals die voorkomt in het gemeenteverslag, is de toestand van het gesticht niet na te gaan, doch bij informatie is spreker gebleken, dat in nor male jaren het gesticht een batig saldo heeft van pl. m. f 300,Als men nagaat, dat het aantal broeders, die in het gesticht worden opgenomen, gemiddeld 5 per jaar bedraagt, dan maakt dit aan inkoomgeld, berekend tegen f 40,een bedrag van f 200,per jaar. Er blijkt dus, dat deze som voldoende is om in de verzorging der broeders te kunnen voorzien. Spreker meent, dat het niet de bedoeling van den stichter kan geweest zijn, om door verhooging van de inkoopsom de bezittingen van het gesticht te helpen vermeerderen en zal dus stemmen tegen deze verhooging. De heer J. M. INGENHOUSZ meent, dat de dis- cussiën in den raad heel wat zouden kunnen bekort worden, als men zich vooraf beter op de hoogte stelde. Sommigen meenen echter alleen de wijsheid in pacht te hebben en hebben op alles wat aan te merken. Spreker kan verklaren, dat de zienswijze van den heer van Hulten in deze zaak geheel foutief is. Er is geen sprake van eene willekeurige vermeer dering der inkomsten van het gesticht, doch er zijn gegronde redenen voor. Het oude-mannenhuis is een zeer oud gebouw, hetwelk binnen niet al te langen tijd eene algeheele vernieuwing zal moeten ondergaan. Om dat echter te kunnen doen, moeten er fondsen zijn, doch waar moeten deze van daan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 199