218
16 Augustus 1913.
slag, waartoe, op verlangen van den raad, dat deze
commissieleden door den voorzitter zullen wor
den aangewezen, door hem als zoodanig worden be
noemd de heeren Staal, Reigersman en Loomans.
Deze commissie, zich tot dat einde verwijderd
hebbende, wordt de vergadering voor eenige oogen-
blikken geschorst.
Het onderzoek afgeloopen zijnde en na heropening
der vergadering, rapporteert de commissie, bij monde
van den heer REIGERSMAN, dat zij de geloofs
brieven met de daarbij behoorende stukken heeft
onderzocht en in orde bevonden, zoodat wordt voor
gesteld tot toelating van genoemde heeren te besluiten.
De voorzitter vraagt, of iemand der leden
hierover het woord verlangt.
Dit niet het geval zijnde, dankt de voorzitter
de commissie voor het gehouden onderzoek en uit
gebracht rapport en stelt voor, overeenkomstig de
conclusie daarvan, de heeren mr. P. M. J. E. Bloem-
arts en C. L. Stulemeijer toe te laten als leden
van den raad.
Zonder hoofdelijke stemming wordt dien
overeenkomstig besloten, zullende van dit
besluit worden kennis gegeven aan de ge
deputeerde staten en de toegelatenen en
laatstgenoemden ter bekwamer tijd wor
den opgeroepen, om te worden beëedigd
en zitting te nemen.
Ds heer Bloemarts wordt geacht niet tot dit
besluit te hebben medegewerkt, voor zoover het
hem persoonlijk aanging.