232 16 Augustus 1913. „aan eene andere oplossing, meer aannemelijk dan hetgeen door de provincie is aangeboden. „Op deze vraag werd door den burgemeeeter „geantwoord, dat besproken is het vinden van een „vorm om de electriciteitsvoorziening algemeen te „bevorderen, waarbij echter de groote gemeenten „een behoorlijk aandeel zouden moeten genieten van „de winst, welke door het bedrijf over het geheel „zoude worden gemaakt. Deze wijze van oplossing „werd bij die bespreking alleszins redelijk geacht, „omdat de groote gemeenten op de eerste plaats „het provinciaal bedrijf mogelijk moeten maken en „zij zich voor hunne omgeving in onderscheiden vorm „heel wat uitgaven ten bate dier omgeving moeten „getroosten doch vooral ook omdat zij door winst derving uit het gasbedrijf verlies komen te lijden, „dat op een of andere wijze behoort te worden „vergoed. „Door de vertegenwoordiging van het provinciaal „bestuur werd een dergelijke oplossing beslist on aannemelijk verklaard omdat de electriciteit in de „kleine gemeenten dan te duur zoude worden; die „oplossing zou zijn een uiting van zuiver plaatselijk „egoïsme. Gewezen werd op het verschil aan omzet „in gas en electriciteit, dat die van electriciteit „belangrijk minder is dan die van gas, zoodat de „winst op gas steeds aanzienlijk grooter zal zijn en „verder op de omstandigheid, dat daardoor de in dustrie op het platteland zeer ten achter zou komen „te staan bij de industrie in de steden. „Van burgemeester's zijde bleef een en ander niet „onweersproken en op diens herhaalde vraag, waar „de industrie er het voordeeligst aan toe is, in eene „kleine of in eene groote gemeente, wanneer in beide „ongeveer tegen denzelfden prijs electriciteit geleverd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 232