236 16 Augustus 1913. Ik beschouw de gemeente als een onafscheidelijk onderdeel der provincie. Het is een absolute on mogelijkheid dat eene gemeente alleen door en voor zichzelf kan bestaan. Evenmin als een mensch alléén door en voor zichzelf kan bestaan. Het individualisme der vorige eeuw heeft in de menschelijke maat schappij jammerlijk fiasco gemaakt. De theorie van het „ieder voor zich" is oorzaak geworden van de vreeselijkste ongerechtigheden, zóó dat men er van is terug gekomen en de collectiviteit in wetten en daden wordt vastgelegd. De zwakkere is aangewezen op den steun van den sterkere. En de sterkere heeft ten plicht den zwakkere mee voort te helpen. Zoo gaat het, of begint het te gaan in de menschelijke maatschappij, zoo is het in dit geval ook bedoeld het te laten gaan in het stukje maat schappij dat heet de provincie Noord-Brabant. Doen wij zelf niet sinds lang zelf zoo. De geheele gemeentehuishouding is er op ingericht, om die niets of weinig heeft mee te laten leven. Denk even het geval, dat hij die niets betalen kan, ook niet kon onderwezen worden. Wat heeft de gemeente er niet voor over gehad, om in het belang van Breda, de vestiging mede te bekostigen van garnizoen in Tete- ringen Terwijl de Bredasche gemeente die militai ren nog niet eens kan belasten als forens, tenzij zij toevallig in Breda komen wonen. Aan de buiten bewoners wordt toch geen gas en water geleverd., uitsluitend ter wille van het financieele belang der gemeente? Breed standpunt, breed inzicht hebben is steeds bij behandeling dezer zaken de leidende gedachte geweest. En nu ineens het engste stand punt, dat van het gemeentelijk egoisme. Het wil mij voorkomen, dat men in dit geval alleen kijkt naar de boomen en het bosch niet wil zien.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 236