238 16 Augustus 1913. Wat voor den Bosch voordeelig mocht wezen, kon noodlottig worden voor Breda. Deze beschouwingen leiden er mij toe, het inge nomen standpunt principieel en practisch verwerpe lijk te vinden. Er breekt een nieuwe tijd aan. Er gaat een stroom van vooruitgang vloeien over onze provincie, laten wij onze plaats in dien stroom innemen. Gaan wij ons apart stellen of er ons tegenover plaatsen, dan loopen we de groote risico om of achter te ra ken óf onder den voet geloopen te worden. Misschien zal mij worden tegengesproken, dat dit alles theorie is, wellicht van fantasie worden ge sproken. Een ander zal wellicht beweren, dat mijne redeneering eerst op zijn plaats zou geweest zijn na het inkomen van het deskundig rapport. Hier tegen moet ik opmerken, dat ook door de bezwaren- reeksen in de stukken vermeld, op het rapport is vooruitgeloopen. Als commentaren op zoo'n rapport, zouden zij misschien een goed figuur gemaakt hebben. Nu hebben zij te veel het karakter van een leiddraad, bedoeld als richtsnoer voor de richting aan te geven, waarin de gedachten der raadsleden zich alvast hebben te bewegen. Vandaar dat ik ook nu reeds mijne bezwaren inbreng tegen het standpunt als zoodanig. Met het voorstel om een deskundige te benoemen kan ik mij in zooverre vereenigen dat het gebeurt. Maar de benoeming en het geven der opdracht, behoort te geschieden door den raad. Immers de raad is het college dat verantwoordelijk is voor de te nemen beslissing. De raad behoort dus den des kundige aan te wijzen en de opdracht te geven, waarover men advies verlangt. In den Bosch is dit evenzoo gegaan.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 238