244 16 Augustus 1913. zij zelf dat wenscht, dus alles waaraan winst voor haar verbonden is. Waar de gemeente de industrie niet bedienen wil, omdat de prijs voor haar te laag zou worden, zal de provincie die taak van haar overnemen. Dit kan door de gemeente nader bij kontrakt worden vastgelegd. Evenzoo kan de gemeende, zooals ik hiervoren reeds zeide, bij de onderhandeling met de provincie bedingen het winstpercentage te mogen verhoogen naar eigen goedvinden. Wordt dat percentage ver hoogd, zoo zal dat de vervanging van gas- door electrisch licht binnen de noodige grenzen houden, om de winst der gemeente op het gasbedrijf niet te laten dalen. Dat kan de raad dan zelf regelen. De ondervinding heeft echter elders geleerd, zoo te Leiden, te Haarlem, te Nijmegen, dat het gasverbruik niet verminderde na het in-werking- stellen der electriciteitsfabriek. Dat de gemeente geen winst kan maken op den stroom, welke in hare omgeving wordt geleverd, is volkomen waar, maar dit is niet te ondervangen, en we kunnen de provinciale centrale niet tegen houden en met sputteren niets winnen. Men vergete toch niet, dat er een provinciale electriciteitsverordening bestaat van 2 Maart 1911, welke verbiedt, behoudens vergunning van Gedepu teerde Staten, gemeenten door stroomgeleidingen te verbinden en wel ter voorkoming van versnip pering van het provinciaal afzetgebied. Dat die provinciale verordening stipt in acht genomen wordt, ook door de regeering, is nog dezer dagen gebleken, bij een verzoek tot stroomlevering van Tilburg naar Goirle. De toestemming werd zeer voorwaardelijk verleend, o.a. tot zoolang de provinciale

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 244