16 Augustus 1913. 245 centrale niet in werking zal zijn gesteld en later in de stroomlevering zal voorzien. In de bestaande omstandigheid, dat Breda slechts zal hebben te kiezen tusschen het zich aansluiten bij de provinciale centrale of het oprichten van een electriciteitsfabriek uitsluitend voor onze gemeente, daar zou elk verder onderzoek omtrent de voor Breda, goedkoopste wijze van electriciteitsvoorziening over bodig zijn en meen ik dat de keuze niet twijfelachtig kan wezen. Breda zal het zware risiko van het bouwen eener eigen electriciteitsfabriek niet mogen dragen en derhalve kan ik niet meegaan met het voorstel van burgemeester en wethouders, om aan gedeputeerde staten te berichten, dat deze gemeente zich vooralsnog niet wenscht te verbinden tot aan sluiting bij eene eventueel op te richten centrale. Evenmin zou ik kunnen medewerken om burge meester en wethouders te machtigen tot aanstelling van een electrotechnisch deskundige ter zake van het electriciteitsvraagstuk ten aanzien van onze ge meente en tot omschrijving van de hem te ver- leenen opdracht. Wenscht de raad de voorlichting van een deskundige in te roepen, zoo verzoeke hij het college van burgemeester en wethouders te willen dienen van advies, maar de benoeming van den des kundige en de omschrijving van de hem te verleenen opdracht blijve voorbehouden aan den raad. Bij eene zaak van zoo hoog gewicht behoort m. i. de raad zijn recht van benoeming en zijn verantwoordelijk heid niet over te dragen op het college van burge meester en wethouders. De benoeming geschiede dan echter spoedig, opdat Breda zoodra mogelijk bij aansluiting bij de provinciale electrisehe centrale geniete van de daaraan verbonden voordeelen. Ten slotte. Naar aanleiding van het verzoek van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 245