16 Augustus 1913. 247 der reeds gevallen ministerieele beschikking nu wel achterwege blijven. De voorzitter zal trachten de opmerkingen van de beide sprekers zoo goed mogelijk te weer leggen. Allereerst wat betreft de opmerking van den heer Van Hulten, als zou er geen waardeering bestaan voor hetgeen door het provinciaal bestuur is verricht. Bij burgemeester en wethouders bestaat zeer zeker groote waardeering voor het werk der provincie en zij zouden daarvoor wel sympathie ge voelen, als het maar niet ging ten koste van Breda. Onjuist is ook de bewering, dat machtiging is gevraagd, om aan de regeering concessie te ver zoeken voor de oprichting eener gemeentelijke cen trale. Er wordt alleen voorgesteld, zich tot de regeering te wenden, om vooralsnog geene concessie te verleenen voor de oprichting eener provinciale centrale, alvorens het vraagstuk in deze en andere groote gemeenten zal zijn onderzocht en die besturen daarover zullen zijn gehoord. Ongetwijfeld moet het aanbod der provincie ook van een speciaal Bredaasch standpunt worden bezien, omdat Breda, ten opzichte van hare gasfabriek, in eene bijzondere positie verkeert. Burgemeester en wethouders beschouwen het tarief der provinciale centrale als eene ramp voor Breda. Door een gelukkig toeval is spreker in het bezit gekomen van het geheime rapport van professor Van Swaaij. Aan de hand van dat rapport wijst spreker op het geringe verschil in den prijs per eenheid tusschen Breda en Besoyen. In het 5de jaar wordt de afname voor deze laatste gemeente geraamd op 27000 K.W. en zou de prijs bedragen 6,95 cent per K.W.U. Voor Breda zijn diezelfde cijfers ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 247