250
16 Augustus 1913.
De heer Merkelbach van Enkhuizen heeft ge
wezen op het bestaan der electriciteitsverordening,
waardoor de gemeenten weinig zouden kunnen uit
voeren zonder de provincie, doch de rechtsgeldigheid
dier verordening moet nog bewezen worden. Boven
dien is er een wetsontwerp in bewerking, regelende
de electriciteitsvoorziening. Als dit ontwerp wet wordt,
verliest de provinciale verordening daardoor van zelf
hare kracht.
Nu wordt wel beweerd, dat de gemeente ófwel
zal moeten aansluiten bij de provinciale centrale,
ófwel eene eigen centrale zal moeten bouwen, doch
spreker is het daarmede niet eens. Er zijn nog ver
schillende andere manieren, om aan electriciteit te
komen. De groote gemeenten zouden zich o. a. kun
nen vereenigen en gezamenlijk aan het Rijk concessie
kunnen aanvragen.
Spreker is er van overtuigd, dat de provinciale
centrale niet tot stand zal kunnen komen zonder
medewerking van de groote gemeenten. Maar dan
zal de provincie ook op behoorlijke wijze aan de
groote gemeenten dienen tegemoet te komen. Op
de voorwaarden, zooals die thans zijn ontworpen,
zou aansluiting bij de provinciale centrale eene ruïne
zijn voor Breda en men zou er nooit meer aan
kunnen ontkomen.
De heer Fr. SMITS zegt, dat hij niet behoorlijk
is voorbereid om over deze zaak thans het woord
te voeren. Toch wil spreker een enkel punt in het
debat brengen en moet dan op de eerste plaats zijne
verwondering er over uitspreken, dat de heer Merkel
bach van Enkhuizen, de voorzitter van de kamer
van koophandel en fabrieken, aanvankelijk het door