16 Augustus 1913. 253 De voornaamste fout in het standpunt, waarop burgemeester en wethouders zich plaatsen, is, dat de grootindustrie zich op het platteland zal gaan vestigen. Spreker is het daarmede niet eens. De klein-industrie op het platteland zal voordeeliger terecht kunnen, dan tot dusver het geval was. Maar de groot-industrie zal zich niet verplaatsen. Die zal in haar eigen belang in de groote steden gevestigd moeten blijven, omdat zij daar voordeeliger werkt, wat betreft den aanvoer van grondstoffen, levens middelen en meer andere omstandigheden, welke op het bedrijf van invloed zijn. Aan het citaat van den heer de Vlam hecht spreker niet veel waarde, waar deze ten slotte toch voor de provinciale centrale heeft gestemd. De hoofdzaak is, dat spreker thans geene be slissing wil nemen, maar ook een deskundige wil aangewezen zien, doch te benoemen door den raad. Spreker handhaaft derhalve zijn voorstel. De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN wijst nogmaals op het prijsverschil bij een grooter stroom verbruik. Stelt men het maximale verbruik voor Breda op 350 K.W., dan zou zij f 7500,minder te betalen hebben dan een zevental kleine gemeenten te zamen, welke ieder geen grooter verbruik hebben dan 50 K.W. Deze zouden te zamen moeten betalen f 28000,en Breda slechts f 20500, dat maakt dus een verschil van ongeveer 30 Voor kleine gemeenten bedraagt de eenheidsprijs 101/,, ct. per K.W. en voor groote gemeenten slechts 61/2 ct. per K.W. Spreker handhaaft de juistheid zijner cijfers. Spreker geeft toe, dat aan het platteland voor de industrie voordeelen verbonden zijn, wat betreft goedkooper terrein, goedkoopere arbeidskrachten enz.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 253