2 September 1913. 287 De voorzitter wijst erop, dat er geruimen tijd zal heengaan, alvorens door den deskundige het rapport zal kunnen worden uitgebracht. Het voorstel van den heer van Hulten is ingekomen, nadat de raadsagenda was vastgesteld en is eerst later bij de stukken gelegd. De mogelijkheid kan bestaan, dat nog niet alle leden van den raad er kennis van dragen. De heer VAN HULTEN wijst er nader op, dat het vraagstuk der electriciteitsvoorziening eene zeer belangrijke kwestie is, en dat hij, als leek, ook toe lichting van anderen wenscht. Spreker verwacht, dat het rapport een heel boekdeel zal vormen. Daaraan heeft hij echter niets. Als er dan verder niets ge beurt, dan alleen eene behandeling ervan in open bare vergadering, is spreker huiverig daarover zijne stem te moeten uitbrengen. Wat kan er dus tegen zijn, dat het rapport eerst in de afdeelingen wordt onderzocht, vraagt spreker. De voorzitter betoogt, dat over het geringste voorstel steeds het advies van burgemeester en wet houders wordt verlangd. Er kan dus ook thans niets tegen zijn, te meer, omdat hierdoor volstrekt niet is uitgemaakt, dat het rapport niet in afdeelingen onderzocht zal worden. De heer STULEMEIJER had verwacht, dat het voorstel-van Hulten eenige tegemoetkoming zou hebben gehad. In de vorige raadsvergadering is door den voor zitter gezegd, dat aan eene toezegging van een demissionairen minister over zoo'n hoogst belangrijk vraagstuk niet veel waarde moet worden gehecht. Op dezelfde gronden oordeelt spreker het besluit, dat in de vorige vergadering door den demissionairen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 287