2 September 1913. 289 komt het weer in den raad. Er blijkt volstrekt niet, dat burgemeester en wethouders vijandig tegenover dit voorstel zouden staan. De heer VAN HULTEN wil nogmaals de urgentie van zijn voorstel bepleiten. Hij wenscht te voor komen, dat vele leden bij de behandeling der zaak in het duister zullen tasten en hij meent, dat, wan neer zijn voorstel naar burgemeester en wethouders gaat, het op de lange baan zal worden geschoven. Voor eene grondige bespreking komt hem eene be handeling van het rapport in de afdeelingen het meest gewenscht voor. De heer SASSEN begrijpt niet, waarom over het voorstel vandaag eene beslissing zou moeten genomen worden. In ieder geval zou de heer van Hulten het dan toch nog moeten wijzigen. De afdeelingen voor de begrooting zullen allang vergaderd hebben, voordat het rapport zal verschenen zijn. Er zullen dan nieuwe afdeelingen gevormd moeten worden. Spreker wijst er verder op, dat hij reeds vele jaren lid van den raad is en tal van belangrijke zaken mede heeft helpen beslissen, doch steeds hebben de raadsleden ruimschoots tijd en gelegenheid gehad, om de rapporten te bestudeeren. Dat zal thans ook wel geschieden. De heer VAN IERSEL meent, dat het bezwaar van den heer van Hulten hierop neerkomt, dat hij vreest, dat het prae-advies van burgemeester en wethouders te lang zal uitblijven. Indien de toezeg ging kon worden gedaan, dat het in een der eerst volgende vergaderingen opnieuw aan de orde werd gesteld, zou wellicht het bezwaar zijn opgeheven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 289