320 25 October 1913. „de pensioensgrondslagen na afronding naar beneden „tot veelvouden van vijftig gulden of tot f 50, „en aftrek van f 400,van die grondslagen. (Voor „ambtenaren met meer dan één pensioensgrondslag „van het gezamenlijk bedrag dier grondslagen). „Deze aftrek stemt overeen met den gemiddelden „aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud volgens „de heffingsverordening op den hoofdelijken omslag. „Een ander geval is het echter, indien de ge- „meente komt te staan voor de betaling aan het „Rijk van de bijdragen voor vroeger in haar dienst „geweest personeel, of van personeel, dat na 1 October „1913 in dienst van een andere gemeente of van „Rijk of Provincie mocht overgaan. „Ten aanzien van de betaling van de bijdra- „gen voor vroeger in haar dienst geweest zijnde „ambtenaren kan het wel niet aan twijfel onderhevig „zijn, dat de gemeente de terugbetaling zal mogen „verlangen van het voor dezen te storten bedrag „tot het cijfer, hetwelk de wet toelaat. Voor een „dergelijk persoon zal de gemeente hebben te voldoen „acht ten honderd van het door hem in haren dienst „genoten loon, waarvan zij er drie ten honderd „op hem zal kunnen verhalen, echter met inacht neming van het bepaalde in het tweede lid van „art. (>5 der pensioenwet. „Hetzelfde zal met recht mogen geschieden „indien iemand van het, tegenwoordig personeel na „1 October 1913 den dienst dezer gemeente met „dien eener andere gemeente of van Rijk of van „Provincie heeft verwisseld of mocht verwisselen. „Behoud van pensioenaanspraken was voor hem tot „dusverre aan zijne aanstelling niet verbonden. Gaat „hij in anderen dienst over dan ziet de gemeente „zich er toe genoodzaakt, dat zij tot inkoop van zijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 320