322 25 October 1913. „Eene gemeente, die op 1 Mei 1913 eene pensioen regeling voor hare ambtenaren heeft, is voor de ,,op dien datum in haren dienst zijnde ambtenaren, ,,de bijdragen bedoeld in de artikelen 40 en 63, niet ver schuldigd, wanneer zij vóór 1 Januari 1914 aan Onzen „Minister van Financiën schriftelijk verklaart bereid „te zijn, van de pensioenen, die ingevolge deze wet „door die ambtenaren later zullen worden genoten, „de gedeelten voor den tijd, in haren dienst door gebracht, jaarlijks vóór 1 Juli aan het fonds uit „te keeren". „Door deze overgangsbepaling worden dus die „gemeenten, welke op 1 Mei 1913 eene pensioen regeling voor hare ambtenaren hadden, vrijgesteld „van de storting der inkoopsom en tevens van de „jaarlijksche bijdrage voor eigen pensioen voor de „op 1 Mei 1913 in haren dienst zijnde ambtenaren, „wanneer zij vóór den 1 Januari 1914 de in genoemd „art. 68 bedoelde schriftelijke verklaring afleggen. „Deze bepaling komt hierop neer, dat ten aanzien „van deze ambtenaren het zoogenaamde omslag- Stelsel wordt toegepast. Voor de ambtenaren op en „na 1 Mei 1913 aangesteld, geldt het premiestelsel. „Een dergelijke bepaling is niet in de weduwenwet „voor de gemeenteambtenaren 1913 opgenomen „omdat zulks niet noodig voorkwam, daar het Rijk „de inkoopsom voor weduwen- en weezen-pensioen „stort. Een en ander heeft tot gevolg, dat op de „gemeente-begrooting en op de bedrijfsbegrootingen „posten zullen moeten voorkomen voor de jaarlijksche „bijdrage voor weduwen- en weezen-pensioen van „alle ambtenaren alsmede een post voor de jaar- „lijksche bijdrage voor eigen pensioen van na 1 Mei „1913 in dienst getreden ambtenaren. „Reeds hebben vele gemeenten met een pensioen-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 322