324 25 October 1913. „1913 aan den Minister van Financien de verklaring „in te zenden, als daar bedoeld, dat de gemeente „bereid is voor de op 1 Mei 1913 in haar dienst „zijnde ambtenaren het gedeelte van de pensioenen, „betrekking hebbende op de in haar dienst doorge brachte jaren, vóór 1 Juli aan het fonds uit te „keeren. B. „Voor het geval overeenkomstig punt A zal „zijn besloten, te bepalen: le. „dat door de gemeente van de bijdragen „vermeld in art. 63, alsmede de bijdragen „bedoeld in het 2e lid van art. 43 der Pen sioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913 „verhaal tot de bij de wet gestelde grenzen „zal geschieden van de ambtenaren, die geen „recht hebben op pensioen uit het gemeen telijk pensioenfonds omdat zij daarin niet „hebben deelgenomen; 2e. „dat op alle ambtenaren vóór 1 October 1913 „in dienst der gemeente, met uitzondering „van de werklieden (die voor gemeentelijk „pensioen niet behoefden te storten) en op „alle ambtenaren, werklieden inbegrepen, op „of na 1 October 1913 in dienst gekomen, „voor eigen pensioen zal worden verhaald „lVa ten honderd van het resteerende der „pensioensgrondslagen of het gezamenlijk „bedrag der pensioensgrondslagen (bij het „bekleeden van meer dan ééne betrekking) „na afronding naar beneden tot veelvouden „van vijftig gulden of tot f 50,en na „aftrek van f 400,van die grondslagen of „het gezamenlijk bedrag der grondslagen „(bij het bekleeden van meer dan eene be trekking)

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 324