25 October 1913. 325 3e. „dat van de bijdragen, ingevolge de Pensioen- „wet voor de gemeente-ambtenaren 1913 „door de gemeente met 1 October 1913 of „later verschuldigd, ten behoeve van den „inkoop van in haar dienst doorgebrachte „jaren van het vóór 1 October 1913 ver trokken personeel, alsmede van het tegen woordige personeel, dat na 1 October 1913 „in dienst van eene andere gemeente of van „Rijk en Provincie mocht overgaan, verhaal „tot de bij de wet gestelde grenzen zal plaats „hebben; 4e. „dat van de bijdragen, welke ingevolge'de „weduwenwet voor de gemeente-ambtenaren „1913 door de gemeente verschuldigd zijn, „krachtens art. 32 dier wet op de betrokken „ambtenaren zal worden verhaald a. „op de mannelijke ambtenaren 21/2 ten „honderd van het resteerende der pen sioensgrondslagen zooals onder 2 e hier door vermeld b. „op de vrouwelijke ambtenaren 1 ten „honderd van het resteerende der pen sioensgrondslagen zooals onder 2 e hier door vermeld. „Wij leggen hierbij over een viertal schrifturen, welke op de onderwerpelijke zaak betrekking heb- ,ben en vestigen er voorts de aandacht op, dat ingevolge het bepaalde bij art. 28 laatste lid van ,de verordening tot regeling van de pensioenen der gemeente-ambtenaren en hunne weduwen en weezen ,het kapitaal van het gemeentelijk pensioenfonds eigendom der gemeente wordt en dat wij ons voor stellen om U in verband met dien eigendomsover gang nadere voorstellen te doen."

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 325