25 October 1913. 333
laat kwam, want dan zou het incident, hetwelk toen
reeds was voorgevallen, zich niet hebben voorgedaan.
Bij gelegenheid van die installatie, zegt spreker,
zijn door den tijdelijken voorzitter, den heer Scheltus,
aan spreker en zijne beide medeleden, de heeren
Van Iersel en Van Ba vel, toegevoegd de woorden:
,,U ken ik niet, ik kan u dus niet verwelkomen."
Spreker had daarop reeds aanstonds kunnen ant
woorden, doch hij vond dit minder voegzaam en
achtte het beter, den eersten indruk van die woor
den wat te laten bezinken.
Thans echter wenscht spreker protest aan te
teekenen tegen die woorden en speciaal tegen de
houding door den tijdelijken voorzitter tegenover de
katholieke raadsleden aangenomen.
De vraag of die uitdrukking beleedigend is, be
hoeft, naar sprekers meening, niet onderzocht te
worden, omdat iedereen daarvan wel overtuigd zal
zijn. Maar wel behoort te worden nagegaan, of hier
opzet tot beleediging in het spel is geweest. En dan
is sprekers oordeel, als men de zaak in het licht
der feiten beschouwt, dat dit opzet hier wel aan
wezig was.
De uitdrukking „ik ken U niet" kan misschien
gangbaar zijn in de kringen, waarin de heer Scheltus
zich beweegt, doch in sprekers kringen zegt men
ten minste nog, wanneer men iemand toespreekt,
dien men niet kent: „Mijnheer, ik heb niet de eer
U te kennen."
Dat er opzet tot beleediging aanwezig was,/ni ij la
uit doomstandigheid,datwelhet welkom werd
toegeroepentoteen ander nicuwgckozcn raadslid,
maar dat speciaal de katholieke leden werden uitge
zonderd,Ditwaseenesmeer in de pan voor de
leden, die sprekers politieke richting zijn toegedaan.
jte^> As*#-*? ±*^4