358 8 November 1913. waarom moeten de werklieden er op achteruit gaan. Zij, die vroeger niets te betalen hadden, moeten nu wel gaan betalen. Dat vindt spreker onbillijk. Spreker wil trachten te voorkomen, dat een ge deelte der voordeelen, welke anderen genieten, moet worden betaald door de werklieden, die n i 1 Oc tober 1913 in dienst der gemeente komen. Dat is onbillijk, omdat het juist de werklieden zijn, die het minste loon genieten. Bovendien is het slechts een luttel bedrag voor de bedrijven, die deze premie zouden moeten bekostigen. Spreker kan zich dan ook niet voorstellen, dat de raad thans zal willen afbreken, wat hij in 1904 heeft opgebouwd. De heer VAN HULTEN is het volkomen eens met het betoog van den heer Stulemeijer en wenscht enkele punten ervan nog even te onder strepen. De ambtenaren, die na 1 October 1913 in dienst treden, komen in betere conditie dan de bestaande, die vroeger hooge bijdragen hebben moeten storten. Dit is niet het geval met de werklieden. De tegen woordige werklieden betalen niets, maar van de toekomstige wordt premie gevorderd. Die komen dus in ongunstiger conditie. Dat is achteruitgang. Nu kan men deze zaak beschouwen van een prin- cipieelen en ook van een praktischen kant. Wat het principieele betreft, moet aan den werk man een rechtvaardig loon worden toegekend. Hier onder verstaat men, dat het loon zoo groot moet zijn, dat de werkman in staat is daarvan behoorlijk te kunnen leven en ook nog iets over te houden voor den ouden dag of zich te kunnen verzekeren. Dat is erkend in 1904. Praktisch heeft men toen het principe gehuldigd, dat het pensioen is uitge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 358