360 8 November 1913. dan dat de een den naam draagt van ambtenaar en de andere dien van werkman. Spreker meent, dat ieder werkman het als een plicht en een eer moet beschouwen, om voor den ouden dag en voor vrouw en kinderen te helpen zorgen. Het gaat hier niet om het geld van den werkman, maar om de billijkheid. Spreker heeft eene berekening gemaakt van het geen de werklieden, volgens het voorstel van bur gemeester en wethouders voor pensioen zullen moeten bijdragen en van de bijdragen, die de gemeente zal moeten doen. Een werkman, ingedeeld in de laagste loonklasse, en alzoo een aanvangsloon genietende van f 468,—-, zal aan premie hebben te betalen f 1,25 per jaar, terwijl de gemeente daarvoor moet bijdragen f 23,20. Als diezelfde werkman het maximum-loon, dat is f 546,geniet zal hij daarvan moeten storten f 2,50, terwijl de gemeente f 27,30 per jaar zal moeten bijdragen. Is die werkman na 1 October 1913 in dienst getreden, dan zal hij hebben te betalen van het minimum-loon ad f 468,f 2,per jaar en de gemeente f 56,3 6. Heeft hij na 10 jaren dienst zijn maximum-loon van f 546,bereikt, dan moet de gemeente voor hem storten f 65,52 en hij zelf f 4,per jaar zoodat de gemeente f 61,52 voor hem moet bijpassen. Het verschil in bijdrage tusschen een werkman die vóór 1 October 1913 of na dat tijdstip in dienst getreden is, bedraagt dus het eerste jaar f 0,75, en na 10 jaar dienst f 1,50 per jaar. Dat is dus een verschil van 11/3 ct. tot 3 cent per week. De heer STULEMEIJER meent, dat de vergelij-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 360