8 November 1913.
363
aan den werkman een premievrij pensioen moet
worden toegekend. Daaraan moet men blijven vast
houden, vooral, waar nog loonen v/orden betaald
van f 468,per jaar.
Ook de vergelijking van de werkzaamheden van
een klerk met die van een werkman gaat niet op.
Het werk, dat een klerk verricht, is van geheel
anderen aard en zijn salaris is in den regel slechts
een begin van hetgeen een werkman als maximum
geniet. Niemand zal het dan ook kwalijk nemen,
dat een werkman profiteert, waar een ambtenaar
moet bijdragen. Het zou spreker dus ten zeerste
spijten, als de raad terugkwam op hetgeen hij vroeger
heeft toegestaan, vooral, waar die menschen nog te
weinig verdienen.
De voorzitter zegt, dat hetgeen in 1904 billijk
kon genoemd worden, dit thans niet meer is. Toen
was het loon van een werkman bij de reiniging f 7,
per week en diezelfde man komt thans tot f 10,50.
Ook de pensioenen zijn volgens de wet hooger dan
volgens de verordening van 1904. Zij staan tot
elkaar in verhouding van 4 tot 5.
De bewering van den heer van Hulten, dat de
werklieden van de gasfabriek de winst zouden maken,
zal wel niet au sérieux behoeven genomen te worden.
Als zij hunne taak naar behooren volbrengen, komt
dit zeker het bedrijf ten goede, maar dat geldt ook
voor de klerken. Iedereen draagt in zijn werkkring
daartoe het zijne bij,
Spreker blijft er bij, dat het eene groote onbillijkheid
zou zijn tegenover verschillende lagere ambtenaren,
als men de werklieden van pensioensbijdrage ging
vrijstellen. Dat de bestaande werklieden dit voorrecht
genieten, is te wijten aan de verordening van 1904.