422 20 December 1913. „en zijne bemerkingen schriftelijk inzendt, op wat „grond worden die dan niet in het rapport opge komen Alleen op grond van het niet persoonlijk „tegenwoordig zijn? Deze opvatting, welke gehuldigd „is in de 3e afdeeling kan ik niet deelen. Stel, een „lid is door een ziekte, die hem belet uit te gaan, „maar niet verhindert te werken, niet in staat de „afdeelingsvergadering bij te wonen. Toch kan hij „belangrijke vragen hebben te doen of gewichtige „punten ter bespreking inleiden. Zendt hij die schrif telijk, dan wordt er geen nota van genomen, tenzij „de collegialiteit der wel aanwezigen die opmerkingen „overneemt en in het rapport plaatst. Deze opvat ting kan ik niet deelen. Op allerhande manieren „kan een raadslid gegronde redenen hebben voor „het niet in de commissievergadering tegenwoordig „zijn. De opmerkingen schriftelijk door een afwezig „lid ingezonden, moesten dan niet kunnen worden „genegeerd. Vooral had men dit jaar zulks niet be- „hooren te doen, omdat de raad, na te lang op „de begrooting te hebben moeten wachten, nu niet „moest worden afgejakkerd om de begrooting voor „Nieuwjaar af te kunnen werken. Dat sommigen „van mijne opmerkingen zijn overgenomen, eischt „mijn dank voor de overname, maar heeft mij „niet voldaan, omdat deze werkwijze mij niet goed „voorkomt. „Op de vragen zelf komende, moet ik opmerken, „dat het parlementaire gewoonte is, bij de alge- „meene beschouwingen het beleid van het hoofd der „gemeente ofwel van het dagelijksch bestuur te „bespreken, zoo daartoe aanleiding bestaat. „Voor mij waren er velerlei redenen die mij „noopten den burgemeester en het dagelijksch be- stuur vragen te stellen, sommigen den toestand

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 422