20 December 1913. 423 „der gemeente rakende, anderen de houding dier „heeren in en buiten den raad toetsende aan den „geest der bevolking in verband met den toestand „der gemeente. „Wanneer er soms angstvallige zielen in deze „vergadering worden gevonden, die van meening „zijn dat wat buiten den raad gebeurt, niet in den „raad behoort te worden besproken, dan wil ik „deze heeren wijzen op eenige voorbeelden. „Dat is ten eerste het gesprokene door den heer „mr. Bloemarts in uwe vergadering van 4 Juni „1909, waarin hij reageerde op artikelen in de „pers, welke artikelen eene scherpe critiek bevatten „op eenige uitlatingen des burgemeesters bij de „opening der huisvlijttentoonstelling. „Ten tweede de behandeling op 15 Juli 1911 „eener aan de orde van den dag vreemde motie „van den heer J. IngenHousz, afkeuring uitsprekende „over wat door mij in de verkiezingsdagen buiten „den raad was geschreven. „Ten derde komt nog bij de behandeling van „deze begrooting onder volgnummer 10 der Uit- gaven, eene bespreking voor over de couranten verslagen van de raadsvergaderingen. „Dit alles wil ik vooraf zeggen, opdat scrupuleuze „zielen in deze vergadering niet zouden geërgerd „worden. Het is niets nieuws wat ik ga beginnen, „want als de heeren Bloemarts en IngenHousz „het mogen doen, dan is het ook mij geoorloofd. „Nog zekerder is het geoorloofd, waar het dage- „lijksch bestuur bij deze begrooting in zijn memorie „van antwoord ingaat op beschouwingen over wat „de pers over onze vergaderingen zegt. „Beginnende met het zakelijke, treft allermeest „mijn aandacht de regelmatige stijging van het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 423