20 December 1913.
431
„toe, dat zijn persoon door eene partij misbruikt
„wordt tot inzet van de gemeenteraadsverkiezingen?
„2. Hoe is zijn oordeel over het gebruik dat
„de liberale partij bij verkiezingen van zijn persoon
„maakt?
„3. Uit welke handelingen of feiten is gebleken
„dat de katholieke partij of katholieke raadsleden
„tot eiken prijs den burgemeester en burgemeester
„en wethouders bestrijden, met verwaarloozing van
„de belangen van Breda
„Mijnheer de voorzitter, de algemeene beschou
wingen bevatten veel en velerlei. Mag ik eerst
„deze gewichtige zaak met u afhandelen alvorens
„met de begrooting verder te gaan."
De voorzitter zegt, dat hij op al die vragen
niet zal antwoorden. Trouwens, de heer Van Hulten
heeft zaken voorgelezen, die met de begrooting niets
te maken hebben, zoodat spreker er niet op zal
ingaan. Alleen zou hij de vraag willen stellen, wat
den heer Van Hulten het recht geeft, waar hier
18 katholieke raadsleden zijn, om te spreken namens
hen. Doet hij dat als katholiek, die het beter weet
dan ieder ander?
De heer VAN HULTEN onderbrekende, zegt, dat
hij alleen voor zich zelf spreekt.
De voorzitter antwoordt hierop, dat de heer
Van Hulten blijkbaar zich zelve beschouwt als een
hyperintregale katholiek, die het monopolie van
katholiciteit bezit. Voorts meent spreker te moeten
doen opmerken, dat het lange stuk, door den heer
van Hulten voorgelezen, wat gemeentezaken betreft,
wemelt van onjuistheden; het is echter onmogelijk
een dergelijk voorgelezen stuk te volgen.