20 December 1913. 433 Wat betreft de herziening van de belastingver ordening op openbare vermakelijkheden, wijst spreker erop, dat die verordening een behoorlijken tijd moet doorwerken, om haar te kunnen beoordeelen. Met de herziening dier verordening is daarom opzettelijk gewacht. Dat in het rapport der afdeelingen niet alles is opgenomen, wat de heer van Hulten gewenscht had, is eene zaak, die de afdeelingen aangaat. Deze moeten zelf beslissen, wat zij er in wenschen opge nomen te zien. Spreker zal het hierbij laten en niet verder op de beschouwingen van den heer van Hulten ingaan. De heer VAN HULTEN betoogt, dat de herziening van de jaarwedde-regeling van de onderwijzers be rust op een positief besluit van den raad, reeds het vorig jaar door den raad genomen. Overigens wenscht spreker er den nadruk op te leggen, dat hij steeds voor zijne opinie is uitgekomen en dat hij heel goed personen van zaken weet te onderscheiden. Als buiten den raad in verkiezings dagen iets ten zijnen nadeele wordt gezegd, heeft spreker het recht daartegen op te komen. Hij doet dit met volle overtuiging, omdat hij zich niet bewust is, ooit tegen iemand hatelijk te zijn geweest, en hij protesteert derhalve tegen de bewering, alsof hij steeds met aanmerkingen komt, om den Burgemeester te pesten. Wel is spreker het meermalen met den Burgemeester oneens, doch dat komt, omdat zijne levensbeschouwing verschilt met die van den voorzitter. De heer SASSEN wil gaarne antwoorden op het geen door den heer van Hulten omtrent zijn per soon is gezegd, doch moet verklaren den heer van Hulten niet goed verstaan te hebben.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 433