434
20 December 1913.
De heer VAN HULTEN wil het gedeelte van
zijne rede, op die zaak betrekking hebbende, nog
maals voorlezen.
Verschillende leden zijn van meening, dat die
kwestie niet in den raad thuis behoort.
De heer STULEMEIJER, alsnu het woord gevraagd
en verkregen hebbende, zegt het volgende:
Het zij mij vergund, mijnheer de voorzitter, bij
deze algemeene beschouwingen van de gemeente-
begrooting voor het dienstjaar 1914, de algemeene
politiek ter sprake te brengen en daarbij vooral
onder het oog te zien, of bij het volgen eener ge
meente-politiek een zekere richting het richtsnoer
onzer daden mag zijn.
Het is vooral om twee redenen, dat ik daarover
hier wensch te spreken en wel op de eerste plaats
omdat ik het noodig acht, dat de gemeente-politiek
mijner richting hier besproken wordt, en op de
tweede plaats om deze politiek te verdedigen tegen
over diegenen, welke haar hebben aangevallen en
haar hebben genoemd de politiek der onzelfstandigen.
Dat hier kan en mag gedreven worden een politiek
van vóór en tegen den Burgemeester moet ieder, die
nog maar een weinig gezond verstand bezit duidelijk
zijn; dat is een politiek voor een dorp; dat is een
politiek voor den kleinen en kleingeestigen man.
Een tweede vraag, of er dan een politiek in den
raad eener gemeente mag gedreven worden en welke
Deze vraag acht ik niet overbodig te beantwoor
den en ik hoor reeds eenige mijner geachte mede
leden zeggen: „Er is maar één gemeente-politiek,
dat is die, welke het belang der gemeente voor
staat". En ik antwoord: „Accoord", doch ik voeg
daar onmiddellijk aan toe, dat het belang eener ge-