20 December 1913. 439 Op de eerste plaats, het gewichtige vraagstuk der grensregeling der gemeente Breda en op de tweede plaats het verkrijgen van industrie-terreinen in de onmiddellijke omgeving van Breda. Omtrent het eerste punt zal ik zeer kort zijn en slechts het college van burgemeester en wet houders verzoeken, eenigen spoed te willen maken met de voorbereidende werkzaamheden ter verkrijging eener betere grensregeling. Ik zou tevens willen vragen, of niet in besloten vergadering kan worden medegedeeld, welke plannen bij het college in over weging zijn. Betreffende het tweede punt moet ik U zeggen Mijnheer de Voorzitter, dat ik tot mijn spijt in het antwoord op het algemeen rapport heb moeten lezen, dat het college niet voldoende bekend is, dat menige industrie zich reeds elders vestigde, bij ge brek aan industrie-terreinen in de omgeving van Breda. Ik zie verder niet in, dat het noodzakelijk is, dat de gemeente Breda publiek-rechterlijke zeggingschap noodig heeft op die terreinen, die voor industrie terrein in de onmiddellijke omgeving van Breda geschikt zijn of geschikt gemaakt kunnen worden, want naar mijne bescheiden meening zal eene industrie, in de onmiddellijke omgeving van Breda gevestigd, zeer zeker voordeelen brengen, gelijk dit nu het geval is met laat ik noemen de suikerfabriek, de jamfabriek, de fabriek van Marijnen, enz. Ik stel mij voor, dat men van deze zelfde gedachte is uit gegaan toen men voor een halve ton terreinen kocht, gedeeltelijk onder Teteringen gelegen en deze aan het Rijk voor het stichten eener huzarenkazerne heeft aangeboden. Ik vraag mij afzal menige groote industrie niet minstens evenveel voordeelen afwerpen voor de gemeente Breda, al is deze dan op ander

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 439