20 December 1913.
445
aangelegenheden en het daaromtrent verhandelde in
den raad (zie gedrukte notulen blz. 90 van 1912)
kunnen wij mededeelen, dat van ons geen voorstel
tot instelling van zulk eene commissie is te verwachten.
De heer VAN HULTEN vindt het toch vreemd,
dat burgemeester en wethouders, hoewel de sociale
roeping van de gemeente erkennende, reeds direct
een voorstel, dat daarmede in nauw verband staat,
naar den kelder helpen.
De voorzitter zegt, dat de zaak betreffende
de instelling eener commissie voor sociale aangelegen
heden, nog kort geleden behandeld is en burgemeester
en wethouders thans nog op hetzelfde standpunt staan.
Verder wordt deze zaak niet besproken.
Mede wordt door dit lid gevraagd of het aan
burgemeester en wethouders bekend is, dat menige
industrie zich elders heeft gevestigd wegens gebrek
aan terreinen in Breda, geschikt voor de uitoefening
eener industrie en of burgemeester en wethouders
reeds stappen hebben gedaan, dan wel bereid zijn
die te doen, met het doel, om in Breda of in zijne
onmiddellijke omgeving terreinen te verkrijgen, voor
de vestiging van industrieën geschikt.
Antwoord:
Het is ons niet met afdoende zekerheid bekend,
of menige industrie reeds elders is gevestigd ge
worden wegens gebrek aan terreinen in Breda
doch indien dit zoo is, dan was dat toch niet te
voorkomen geweest, omdat binnen Breda daarvoor
geen terrein te vinden is, zooals in de vraag zelf
trouwens wordt erkend. Om de eenvoudige reden,