21 Februari 1913. 45 Voor het geval een der beide candidaten, onder '3 en 4 vermeld, mocht worden benoemd, wordt voorgesteld te bepalen, dat die benoeming alsdan zal geacht worden te zijn geschied voor den tijd van één jaar, in te gaan met den dag van infunc tietreding. De voorzitter stelt voor tot stemming over te gaan. De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN zegt, dat hij in het voorstel heeft gelezen, dat bij eventueele benoeming van een der onder 3 of 4 genoemde candidaten, deze benoeming zal geacht worden slechts te zijn geschied voor den tijd van één jaar. Spreker vraagt, of niet vooraf door den raad dient te worden uitgemaakt, dat die benoeming tijdelijk zal zijn. De voorzitter antwoordt hierop, dat zulks steeds gebruikelijk is bij benoeming van personen, die nog niet werkzaam zijn geweest in een tak van dienst, waarvoor zij worden benoemd. Bij benoeming van leeraren aan het gymnasium en de hoogere burger school komt dit herhaaldelijk voor. De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN vraagt, of, voor het geval een der andere heeren benoemd wordt, deze benoeming alsdan voor het leven ge schiedt, zoodat de gemeente hem niet kan ontslaan, doch de benoemde daarentegen wel de bevoegdheid bezit zijne betrekking op te zeggen. De voorzitter antwoordt hierop, dat dit het geval is met alle vaste benoemingen, behoudens bestaande of te maken verordeningen, dat een ambte naar op zekeren leeftijd ontslagen kan worden en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 45